Maritieme geschiedenis en stamboom DE GROOT

 

 


JUIST TEN TIJDE VAN ONZE VOOROUDERS

Kerklijn1585

.... "Eine miserabele Sandbrinke"

Uitspraak van de toenmalige eilandvoogd in 1742



18e eeuw


De tweede, derde en vierde generatie: onze familie op Juist


Na hun vertrek uit Övelgönne hebben gedurende zo’n 60 jaar (1753-1815) drie generaties van onze voorvaders De Groot op het Oostfriese waddeneiland Juist gewoond en wel de zonen, hun kinderen en kleinkinderen van onze vroegst bekende voorvader Berend Jacobsen en zijn vrouw Engel Elhart. Hun zonen waren de eersten met de achternaam De Groot:

    • Hun oudste zoon Jacob Jacobs de Groot (1727-1775) met zijn vrouw Stientje Janssen (1733-1811), hun dochter Engel (1754-1829), met twee jong gestorven kinderen, en hun zoon Berend Jacobs de Groot (getrouwd met Rena Egberts Mos uit Appingedam) met 9 kinderen, waarvan de eerste 4 op Juist zijn geboren. Onze voorouders via Stientje Janssen woonden al zeker vanaf 1650 op Juist.
    • Hun tweede zoon Jan (/Johan) Jacobs de Groot en zijn vrouw Haatje Onnen. Ook hun (10) kinderen en kleinkinderen zijn allen op Juist geboren.

Waarom Jacob en Johan zich op het eiland vestigden weten we niet. Toen ze in Övelgönne geboren werden, was daar een periode van groeiende en langdurige welvaart. Maar ook toen ze op Juist woonden was daar welvaart, al heeft die kort geduurd.

Hun vader Berend Jacobsen, was naar alle waarschijnlijkheid schipper, maar van hem is weinig meer bekend, dan dat hij uit Övelgönne kwam (toen een gehucht bij Altona, dat later een wijk van Hamburg werd). Waar Berend en zijn vrouw Engel geboren en gestorven zijn weten we niet. Hun zonen waren schipper, en zijn beiden in Övelgönne geboren en ook beiden later naar Juist verhuisd. Tussen hun geboorte (resp. 1727 en 1729) en hun huwelijk op Juist (resp. 1753 en 1755) zit voor beiden een periode van 26 jaar. Of ze en hoe lang ze toen al op Juist woonden weten we niet. We hebben wel informatie over de tochten die ze met hun schepen maakten, maar die dateren allemaal van na hun huwelijksdatum.



Maar voordat we verder gaan over onze familie op Juist beschrijven we eerst hoe het leven op dat eiland was.

Hoe was het leven op Juist eigenlijk in die 18e eeuw?


Bittere armoe

 

Deze twee woorden kenmerken het leven op Juist in de eeuw dat onze voorouders daar woonden. Armoe en onvrijheid.

Onno Fisser beschreef voor onze het leven op het eiland in deze tijd:
"De bewoners op alle Oostfriese eilanden waren onvrij. Als enige bewoners in Oostfriesland bezaten zij geen volledige burgerrechten. Ze mochten geen land in bezit hebben, maar waren erfpachters van de graven van Oostfriesland. Ze konden niet verkozen worden en mochten niet kiezen. Ze mochten het eiland niet verlaten en omgekeerd was er toestemming nodig om op de eilanden te gaan wonen of daar zonder toestemming van de landheren een woning bouwen. Ze konden ook geen publieke ambten bekleden. Ze waren ondergeschikt aan de door de graven benoemde eilandvoogden en dominees. De graven waren absolute grondbezitters van alle eilanden. De eilanders leefden zonder het geringste vooruitzicht een rang of aanzien in de samenleving te verkrijgen". 

Rond 1640 had iedere Juister familie een enigszins verzekerde, maar bescheiden inkomen. Enige van hen leefden als boer. Het eiland was breder dan nu en de oppervlakte aan landbouw was beduidend groter. De eilandvoogd bezat in z'n eentje 30 stuks vee en niet minder dan 12 families bezaten 1 of 2 paarden. Alle 23 families bezaten 1 tot 6 koeien en gemiddeld 7 schapen. Er was ook een molen op het eiland.

Toen de landbouw op het eiland praktisch onmogelijk werd en de graven het bezit van vee voor de eilanders zeer beperkten, gingen de Juister mannen massaal varen: op de vrachtvaart of de walvisvaart vanaf het eiland Borkum, als matroos of stuurman. Al was het wel zo, dat al vóór 1512 schippers uit Juist in Emden kwamen.

Andere Juistenaren verdienden hun levensonderhoud door het opscheppen van schelpen waarvan kalk gebrand werd. Als belasting moest elke familie 25 ton schelpen leveren aan de graven, maar later, rond 1740, om de duinen te beschermen, werd het opgraven van schelpenbanken verboden. De eilanders moesten tot aan 1651 aan de graaf jaarlijks 140 Reichstaler betalen. Dit bedrag stamde nog uit de tijd dat de landbouw op het eiland bloeide.

Geen enkele inkomensbron speelde voor de eilandbewoners zo'n belangrijke rol, als het uitoefenen van hun strandrecht. Van elk gestrand schip kregen de eilanders 1/3 deel; 1/3 deel ging naar de graven en 1/3 deel naar de scheepseigenaar.

De onvrijheid van de eilandbewoners zou tot 1866 duren toen Juist na de Hannoverse heerschappij weer onder Pruisen viel.


De zee neemt, de zee geeft (?)

In 1758 deelt de voogd Oltmann Dircks mee dat in de laatste 6 jaar 4 schippers gestorven waren, 5 hadden hun schip op zee verloren en van 5 schippers was hun schip in beslag genomen omdat ze hun schuld niet konden betalen. 

Tussen 1777 en 1794, dus in 17 jaar tijd, zijn van de Juister kapiteins, stuurlieden en matrozen niet minder dan 51 mannen op zee om het leven gekomen en met hen gingen 17 schepen verloren. De talrijke familieleden die zij op het eiland na lieten waren aan volledige armoede overgeleverd. Niemand zorgde voor hen, en aan die armoede viel niet te ontkomen. 14 families stierven toentertijd uit. 

De wanhoopskreet van een Juister zeemansvrouw, die, als haar door de dominee verteld werd dat ook haar laatste zoon de dood op zee gevonden had, valt dan ook te begrijpen. Met gebalde vuist naar zee kijkend riep ze:

"Du Satan, du Bullerballer, nun hast du mi alles nommen, vor Fertig Jahr Min Vater, Miene Twei Brüder, dann Min Mann und Min Älsten, nun Min Jüngste, Min Glück!"

Ze wist wat haar noodlot zou zijn want als alleenstaande weduwe was haar toekomst een smartelijk vegeteren in de bitterste armoe. 


Epidemieën

Nog erger dan de zee, waren de epidemieën. Zij maakten vele slachtoffers onder de bevolking van Juist. Zo brak in 1760 dysenterie uit, alleen in Loog (Mitteldorf), want Ostdorf (waar onze voorvader leefde) bleef daarvan verschoond.

De toenmalige dominee, Ds Vechtmann, heeft daarvan een lijst opgesteld: 22 personen vonden de dood.


Onze voorouders: schippers van Juist

Veel voorouders waren schippers van Juist, of voeren als matroos, stuurman, waren veerman, of voeren op het schip van hun vader. De schippers onder hen voeren als eigenaar/schipper, bezaten een deel van het schip, of voeren voor een rederij.

In een ander hoofdstuk van deze website beschrijven we de scheepsreizen van een aantal familieleden. We hebben helaas geen foto’s of tekeningen van onze voorouders. We weten niets over hun karakters, wat voor mensen ze waren. Wel hebben we van een aantal van hen informatie over hoe het ze verging op het eiland. Dat weten we omdat er belastingregisters bewaard zijn gebleven in het Staatsarchiv in Aurich. Die hebben we daar mogen inzien, maar door het oude Duitse schrift waren ze moeilijk leesbaar. Gelukkig had Onno Fisser ze al eerder in het hedendaags Duits vertaald. De latere belastingregisters waren beter leesbaar, en zo ontdekten we een belastinglijst uit 1769 met een handtekening van Jacob Jacobs de Groot.



Belastingen (1762 – 1766)

Door de inkomsten uit de scheepvaart ging het halverwege de 18e eeuw economisch gezien beter met de eilanders. In die tijd telde Juist ’s winters (dan waren de schippers onder de Juistenaren thuis) zo’n 350 inwoners. Er is welvaart, sommigen waren rijk en voor zover er sprake was van armoede, dan waren dat de weduwen van de op zee gebleven mannen

Bij ons bezoek aan Juist in 2010 zijn wij daaraan voorafgaand eerst in het Niederländisches Landesarchiv-Staatsarchiv in Aurich geweest , waar oude documenten over Juist bewaard worden. We vonden daar de eerder in dit hoofdstuk door één van onze voorvaderen ondertekende brief van de Armencommissie op Juist, maar ook belastingregisters uit de tweede helft van de 18e eeuw (1754-1766) en uit 1825. Deze registers geven een aardig beeld over de welvaart (of beter: de armoede) op het eiland. Onno Fisser heeft de registers voor ons vertaald naar hedendaags Duits.

Die registers heten “Register van Schill, Weide und Eier Gelder". Daarin staan de Juister eilanders die belasting aan de graaf moesten betalen over de schelpen die men verzamelde (Schillgeld), de koeien die men bezat (Weidegeld), of het aantal kippen (Eiergeld) dat men had.

In het jaar 1758 zijn er bijv. 35 schapen, 13 koeien, 4 veulens, 3 vaarsen en een overjarige vaars op het eiland 42 huishoudens betaalden "Eiergeld" en 28 schippers die een schip hebben betalen schoolgeld. Het eiergeld moest betaald worden voor het recht om zeevogeleieren in de duinen te mogen rapen (zie een boek uit 1848 over Pruisische belastingen >>).

We nemen verder  als voorbeeld het jaar 1765/66: Juist is dan nog relatief welvarend. Het eiland telt 69 huishoudens en er zijn 25 schepen geregistreerd. Van die 69 huishoudens is bij tenminste 25 daarvan vermeld dat het gezin arm is, of de vader op zee omgekomen is. We hebben de indruk dat onze directe voorouders niet tot het arme deel van de bevolking hoorden, maar dat geldt niet voor alle familieleden.

 


19e eeuw



Europa in oorlog

In de 17e en 18e eeuw hebben de zeemogendheden, Engeland, Frankrijk, Spanje, Portugal en de Nederlanden elkaar voortdurend de hegemonie op zee, de handel in en met Oost- Azië en de Nieuwe Wereld, betwist. Nadat Napoleon in 1799 na de Franse Revolutie in Frankrijk de macht overgenomen had werd Europa het strijdtoneel van vele oorlogen.

Pruisen, waarvan Oostfriesland en dus ook Juist onderdeel was, verliest in 1806/07 met haar bondgenoten de oorlog tegen Napoleon. Een volledige ineenstorting van het Pruisische rijk is het gevolg en Oostfriesland wordt ingelijfd bij het Franse koninkrijk Holland.

De havens aan de Noordzee worden door de Engelsen geblokkeerd en schepen in beslag genomen (als antwoord op de Franse "blocus continental", 1806-1814, die weer een reactie was op een eerdere blokkade door Engeland; in het Duits/Engels/Nederlands: Kontinentalsperre/Continental systeml/continentaal stelsel).


J
uist in de Franse tijd

In de Franse tijd op Juist (1808-1813) werd het bestaande belastingstelsel gehandhaafd. De belastingregisters uit die tijd, liggen opgeslagen in het Nationale Archief in Den Haag. Op twee lijsten (1812,1813) staan ook leden van familie De Groot.

De Franse tijd betekende de volledige ondergang van de Juister scheepvaart. Voor de Eems lagen Britse schepen die de Pruisische schepen roofden. De nog resterende 15 Juister schepen werden in beslag genomen in Frankrijk, Lübeck, Engeland. De Engelsen namen in 1808 twaalf schepen in beslag.

De bemanningen werden gevangen genomen of keerden volledig berooid terug naar Juist. In 1811 werd het eiland bezet door Hollandse soldaten onder bevel van Franse officieren. De 66 huishoudens moesten dit bezettingsleger van 70 man verzorgen. De kerk werd omgebouwd tot een vesting en grotendeels vernield en door hun onvoorzichtigheid ging de pastorie in vlammen op. Van 1809 tot 1822 was er geen dominee op het eiland

In 1813 beëindigden de Fransen de bezetting, Juist volkomen verarmd achterlatend. Maar de soldaten bleven tot 1816, al viel Juist toen onder Pruisen.

 




Onze familie op Juist aan het begin van de 19e eeuw

Hoe was het onze familie vergaan? Hadden ze de oorlogen met Napoleon overleefd? Woonden ze nog op Juist, of hadden ze, of gingen ze, het eiland verlaten? Van één familielid, Berend Jacobs de Groot, hebben we eerder beschreven waar hij vermoedelijk was. Hij kwam weer terug op Juist, maar zou het eiland met zijn echtgenote Rena Mos voorgoed verlaten. Berend markeert daarmee de overgang van onze rechtstreekse voorvaderen naar Holland.

Onze familiegeschiedenis op Juist eindigt met hun vertrek naar Holland.  




EINDRULE

 

top back home

^